header-artikel-15

Beter aansluiten bij de ontwikkeling van een kind


Het ene kind is rap, het andere wat langzamer in zijn ontwikkeling. Hoe zorg je dat er aandacht is voor een specifiek kind, terwijl je wel bijhoudt of de ontwikkeling niet achterloopt? Het aangepaste Van Wiechenschema biedt flexibiliteit voor professionals en sluit beter aan bij ouders.

“Ons kind kan al hele torens bouwen. Die drie blokjes op het consultatiebureau zijn een eitje.” Gezondheidswetenschappers Renate van Zoonen en Yvonne Schönbeck hoorden dit van ouders. Ze hebben in eerder onderzoek filmpjes voor ouders ontwikkeld over de 75 kenmerken uit het Van Wiechenonderzoek. Daarop kunnen ouders bekijken hoe het met de ontwikkeling van hun kind staat. De jeugdarts of -verpleegkundige kijkt tijdens het consult naar de ontwikkeling.

Van Zoonen: ‘Het huidige Van Wiechenonderzoek is bedoeld om een ontwikkelingsachterstand op te sporen. Er wordt gekeken naar kenmerken die 90 tot 95 procent van de kinderen kan op een bepaalde leeftijd.’ Schönbeck: ‘Het is eigenlijk logischer en interessanter om te kijken waar het kind staat in zijn ontwikkeling dan te zien wat (nog) niet lukt. Zo krijgt de ouder bovendien minder het gevoel dat er een lijstje wordt afgevinkt.’

‘Er ontstaat meer een gesprek dan een meetmoment’

Niet wachten

De onderzoekers pasten het Van Wiechenschema daarom aan tot het Van Wiechen Continu. Bij het Van Wiechen Continu zie je per kenmerk op welke leeftijd 10, 50 en 90 procent van de kinderen het kenmerk laat zien. Schönbeck: ‘De jeugdgezondheidszorg (JGZ)-professional kan vragen wat het kind kan, waardoor meer een gesprek ontstaat in plaats van een meetmoment. Bovendien kan de jeugdarts of -verpleegkundige met het Van Wiechen Continu op het kind afstemmen welke kenmerken worden gemeten.’

De JGZ-professional stelt bij het gebruik ervan de open vraag: “Wat kan je kind al?” Van Zoonen: ‘Kan een kind bijvoorbeeld al op 2-jarige leeftijd een cirkel natekenen, dan hoef je niet te wachten met dit kenmerk afnemen tot het 4 jaar is, zoals volgens het “oude” Van Wiechenschema.’

Streberige ouders

De onderzoekers testten het Van Wiechen Continu eerst bij één organisatie. ‘De medewerkers waren enthousiast over ongeveer alles’, vertelt Schönbeck. Na wat aanpassingen, gebaseerd op hun feedback, werd de werkwijze geoptimaliseerd en vond de volgende testperiode plaats bij een tweede JGZ-organisatie. ‘Daar waren ze kritischer.’ Van Zoonen: ‘Interessant waren de onderlinge verschillen, ook toen we daarna bij de derde JGZ-organisatie kwamen. Zo nam de ene organisatie 15 minuten de tijd, waar de ander een halfuur inplande voor de contactmomenten met ouders en kinderen. Met die variatie moesten we ook rekening houden.’

Schönbeck denkt niet dat het Van Wiechen Continu gaat zorgen voor streberige ouders. ‘Het helpt ouders om zich voor te bereiden op de volgende stap in de ontwikkeling. Is mijn kind woordjes aan het leren? Dan ga ik prentenboeken voorlezen. Trekt het kind zich op ter voorbereiding op het lopen? Tijd om de vensterbanken leeg te halen.’

In het oorspronkelijke Van Wiechenschema zijn er specifieke leeftijden vastgelegd waarop een kind een kenmerk onder de knie zou moeten hebben. Van Zoonen: ‘Maar als ouders net wat eerder langskomen of pas later een afspraak hebben bij de JGZ, kun je niet goed beoordelen of een kind in de pas loopt of toch iets achterloopt in zijn ontwikkeling. Met een bandbreedte in de ontwikkeling, zoals het Van Wiechen Continu nu is opgezet, is er meer flexibiliteit.’

‘Ouders kunnen zich beter voorbereiden op de volgende ontwikkelingsstap’

Digitaal

Momenteel lopen de voorbereidingen om het Van Wiechen Continu landelijk in te voeren, door het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ). De methode wordt ook opgenomen in de opleiding voor jeugdartsen en -verpleegkundigen. Intussen denken de onderzoekers alweer na over andere aanpassingen.

Schönbeck: ‘Zo willen we de bestaande Van Wiechenfilmpjes voor ouders gemakkelijker beschikbaar maken, zodat ouders die kunnen bekijken voorafgaand aan de afspraak bij de JGZ. Daarnaast willen we in gesprek met professionals om te zien of de D-score van toegevoegde waarde is.’ De D-score is een verdeling van gemiddelde ontwikkelingskenmerken over alle leeftijden, een ontwikkelingsmaat die ook door TNO is ontwikkeld.

Verder wordt gekeken hoe je het Van Wiechen Continu het best verwerkt in het digitale dossier. ‘Het lastige is dat elke organisatie eigen digitale dossiers heeft. Je wilt voorkomen dat een professional gegevens twee keer moet invoeren’, zegt Van Zoonen. ‘Een praktisch probleem, maar we moeten op zoek naar een oplossing,’ stelt ze, ‘want innovatie wordt het best doorgevoerd als het makkelijk werkt in de praktijk.’

De JGZ blijkt enthousiast over het Van Wiechen Continu. Het sluit aan bij de behoefte van ouders, bij maatwerk en flexibilisering binnen de JGZ. Van Zoonen: Daarnaast is niet het gemiddelde, maar het individuele kind het uitgangspunt. En ook niet onbelangrijk: veel ouders worden er blij van om te vertellen wat hun kind kan en doet.’


Zo ontwikkel je een bestaande methode succesvol verder:

  • Neem niet alleen de professionals, maar ook ouders, managers en opleiders mee in het proces.
  • Trapsgewijs pilotten werkt goed: tussentijds pas je de interventie aan en de nieuwe variant test je opnieuw bij een nieuwe plek.
  • Testen op verschillende plekken betekent rijkere informatie over de behoeften van de praktijk – die verschilt per organisatie.
  • De kennis over verschillen in hoe organisaties zijn ingericht, helpt bij de zoektocht naar wat in elke organisatie past en mogelijk is.

Bekijk de thema's